Judith

N.B. deze tekst komt uit 2008 en was een concept pagina.  Het beschrijft de toenmalige situatie. In tegenstelling tot mijn oudste naam is dit geen dode naam, maar een die in onbruik is geraakt. Die ik zelf heb gekozen en zelf in het archief heb gezet.

Mijn burgerlijke naam is Judith. Dat zegt veel en tegelijk bijzonder weinig over mij. Weinig, want ik ga bij meer namen. Veel, want ik heb die naam bewust gekozen en heb hanteer hem in het dagelijks leven ook nog steeds, naast ‘vreer‘, wat meer een bijnaam, een epitethon is. Ik zie mezelf weliswaar al lang niet meer als vrouw, maar ik heb de naam gehouden: ik heb een zwak voor krachtige vrouwen.

De naam komt van het apocriefe verhaal over Judith, een mooie, jonge, rijke weduwe in een door God verlaten en door de Perzen belegerde stad. Zij zou de problemen wel oplossen met gebruik van haar vrouwelijk intellect. Ik heb een preek van prof. dr. Karel Deurloo van wie ik ooit college heb gehad hier opgenomen omdat ie zo mooi ingaat op het verhaal en de betekenis. Luister en huiver.

Ik heb het geloof ik niet eerder vermeld, maar ik heb ooit theologie gestudeerd in Amsterdam, aan de UvA. Het geloof heb ik achter me gelaten, de verhalen draag ik als erfdeel bij me.

Vrede en zwaard

Schilderij van Ariana Gentileschi met Judith en een medeplichtige vrouw die Holofernes onthoofdt

19 september 1982

Het verhaal van Judith is een verhaal met een “Christine M. effect” [nvdr: Referentie aan “De stilte rond Christine M., film van Marleen Gorris] . Om de moord die moest, kan hartelijk worden gelachen. De witz werkt bevrijdend bij onderdrukten. Fantasierijk schept de verteller een gestalte die de vrouwen uit het boek Richteren [nvdr: tegenwoordig Rechters in de nieuwe vertaling] in zich verenigt (m.n. de profetes Debora en Jaël, die de tyran als dode ‘baart’, Ri. 4 en 5), om ook zijn hoorders tot fantasierijke weerbaarheid te inspireren.

Om de bedreiging van de kleine gemeente te profileren plukt hij al wat gewelddadig groot is uit het Oude Testament bijeen. Nabuchodonasor,de godgrote koning, die Jerusalem verwoestte; Ninivé, de godsgrote stad; de Assyriërs, het wreedste volk uit bijbelse tijden; de wereldoorlogen van het Oosten, waaraan de kleinen volken zich niet kunnen onttrekken. De totalitaire kleine staat toont mondiaal zijn brute macht.

De verteller kiest echter niet voor het welbekende motief van een apocalyptische eindstrijd van de kinderen des lichts en de kinderen der duisternis om zijn toehoorders te bemoedigen. De gemeente van ‘geringen, zwakken, vertwijfelden en wanhopigen’ (Jdt. 9:11) krijgen weliswaar een vertelling met met sprookjesachtige trekken te horen, maar het gebeuren speelt zich af op een gefingeerde lokatie in het midden van het land en als een gefingeerd gebeuren midden in de geschiedenis.

Zeker, de Heer als koning is de grote tegenspeler tegenover koning Nabuchodonasor met zijn totalitair goddelijke aspiraties; hij is overigens ook de tegenspeler t.o.v. zijn eigen weifelmoedige volk, de mensen van het stadje Bethulia, maar zijn rol is niet miraculeus spectaculair. De auteur laat hem bijvoorbeeld geen ‘wonder’ doen door regen in de droge tijd te geven aan het van dorst versmachtende stadje. Het wonder van de bevrijding wordt nuchter en praktisch als menselijk -mogelijk verteld.
Tegen man en macht speelt Judith op listige wijze haar charmes uit. Ze wordt getekend als één die slim en helder haar plan bedenkt en het uitstekend getimed, koelbloedig en met vaste hand ten uitvoer brengt. Ze spreekt en handelt vanuit een innerlijk gezag; ondanks alle vrome woorden zeer seculier. Geen speciale roeping gods voert ze aan, geen godsspraak heeft haar in beweging gebracht. Geen godsboek beschermt haar, geen ingrijpen uit de hemel is nodig om de zaak tot een gelukkig einde te brengen.

 

Al is de verteller heel ethisch en kuis, bedrog kan maar nét; de erotische momenten worden tot een minimum beperkt: Judith meldt direct bij haar terugkeer: “onteerd heeft hij mij niet!” &minus toch stimuleert hij zijn hoorders tot vindingrijkheid in de marges. Precies daar kan het kleine stapje de beslissende stap zijn. Dit element manifesteert zich ook in de keuze van de lokatie. De geschiedenis speelt zich niet af in Jerusalem, maar in het onbetekenende plaatsje Bethulia, dat toevallig strategisch op de weg naar Jerusalem gelegen is. Ook daar kan de ommekeer ten goede zich voltrekken.
Intussen lijkt Bethulia wel Jerusalem zelf te zijn, alsof Sion uitwisselbaar is met welke plaats dan ook, waar mensen bedreigd wonen. Zulke onder– en boventonen tillen het verhaal uit boven de naïviteit. Een onvoorziene vrouwenhand keert al het overmachtige geweld, laat de zwaarddrager door zijn zwaard vergaan en wordt symbool van het eigensoortige van gods macht. Leert de bijbel de oorlog aan de ‘hand’ van Judith, of horen we hoe op hoogst originele wijze de oorlog ‘verpletterd’ wordt? Wie zou zich ethisch opwinden over ‘het bedrog van Judiths lippen’? De weduwe die geen functionele plaats meer heeft, is het ongedachte wapen van de god, wiens macht niet in de grootte van het getal ligt: ‘Vernietig’ hun trots door een vrouwenhand (9:10) (die juist niet net oorlog en geweld wordt geassocieerd), die zin vat vele Oudtestamentische ‘oorlogsverhalen’, m.n. die van het boek Rechters, samen: de tendens van Tenach t.a.v. de oorlog krijgt reliëf.

In de traditie heeft het boekje behalve in de beeldende kunst (Judith en het hoofd van Holofernes), vooral gewerkt door het voorbeeldige kuise, ascetische, vrome gedrag van de hoofdrolspeelster (Maria-liturgie). Onze generatie vallen andere, wellicht authentiekere aspecten op: De totale-oorlogsdreiging waarop Judith zo slim-praktisch en vindingrijk reageert. Een verhaal om een groep verslagen en geïntimideerde mensen een hart onder de riem te steken, een witz die verademing kan brengen en geestkracht om fantasierijk weerbaar te worden, bedacht op verrassende kansen om een stapje, misschien wel een beslissende stap te doen met andere wapenen en andere mentaliteit dan het wereldwijde gewelddadige systeem.

We zouden echter een beheersend aspect van het verhaal over het hoofd zien, als we niet mét de kerkelijk traditie haar vroomheid zouden benadrukken. Het liturgisch gebed is op kernmomenten van het verhaal de bron van haar fantasie en moed. Alsof het om een “Here-zegen-deze-spijs-amen” voor het eten gaat, bidt Judith bij het heffen van het zwaard van Holofernes om zijn hals te doorklieven: “Heer, god van Israël, sterk mij op deze dag” (13:7). Bonhoeffer zou het i.v.m. de geplande aanslag op Hitler hebben kunnen nazeggen. Zulke liturgie geboren uit vroomheid is niet mals. Zij bezingt dan ook de “Ene, Enige, Enkel stem”. (Huub Oosterhuis) Ora et labora, moet ze gedacht hebben. Want met de liturgie rondom de unieke “Gij, Niet-god” wordt de fantasie die toekomst schept geboren. Dan gebeurt de god van vernederden in mond en handen van een vrouw, van mensen.